Bob groeit op in het racistische zuiden van de VS eind jaren 60. Zijn opa is een kopstuk van de Ku-Klux-Klan, zijn vader houdt als sheriff ‘White Supremacy’ in stand. Bob voelt van jongs af aan al dat er iets fundamenteel fout zit met deze onderdrukking. Hij sluit zich aan bij de Civil Rights Movement, die met bekenden voorvechters zoals Martin Luther King en Rosa Parks vecht tegen het sociale onrecht. Hij wordt onteigend door zijn rijke familie, zijn verloofde verlaat hem en hij wordt in elkaar geslagen door zijn voormalige vrienden. En als blanke jongen is hij ook niet bepaald populair bij zijn zwarte medestanders. Maar Bob geeft niet op en blijft stug strijden om verandering te realiseren.